vrijdag 11 augustus 2017

André P. Brink: 'Opmerking van Mandela is hoogtepunt van mijn leven'

(Maandblad Zuid-Afrika, 2009)

Onlangs was André P. Brink in Amsterdam voor de presentatie van Tweesprong, de Nederlandse vertaling van zijn autobiografie ’n Vurk in die pad. Hierin vertelt hij onder meer over zijn relatie met Ingrid Jonker, zijn verblijf in Parijs tijdens de studentenopstand van 1968 en het verbod op Kennis van die aand. Tweesprong is een rijk en afwisselend boek, waarin Brink veel van zichzelf blootgeeft. Maar over bepaalde episodes uit zijn leven zwijgt hij discreet.


Tweesprong is opgedragen aan Karina, de jonge Poolse vrouw met wie Brink enkele jaren geleden, in de herfst van zijn leven, is getrouwd. Het boek is een uitvloeisel van de lange gesprekken waarin hij Karina vertelde over zijn leven vóór hun ontmoeting. Die gesprekken riepen vragen op die hij verder wilde onderzoeken.

‘Ieder mens vormt zich in de loop der jaren een bepaald beeld van zijn leven. Als je plotseling geconfronteerd wordt met iemand van buitenaf, met wie je graag wil delen wat achter je ligt, dan begin je je af te vragen of alles werkelijk zo gebeurd is. Karina en ik hebben de afgelopen twee jaar allerlei plaatsen uit mijn jeugd opnieuw bezocht, op zoek naar tekens waaraan ik mijn herinneringen kon toetsen. Catastrofisch, af en toe. In Douglas in Griekwaland-Wes, waar ik het grootste deel van mijn kindertijd heb doorgebracht, waren alle huizen die ik kende afgebroken, de straten waren verlegd en geasfalteerd. Alleen de school stond er nog. Eerst dacht ik dat mijn herinnering niet klopte. Maar toen merkte ik dat het toch echt aan het dorp lag. Een paar jaar geleden is een groot deel weggespoeld bij een overstroming waar ik zelfs nooit over gehoord had. Die bezoeken waren niet alleen belangrijk omdat ik de plaatsen die mij gevormd hebben, nu met Karina kon delen. Zo kon ik háár ook een plaats geven in dit deel van mijn leven. Onze reizen deden oude herinneringen herleven en hebben aan nieuwe herinneringen hun beslag gegeven.’


‘Ooit mag ze het doen’

Tweesprong laat zich lezen als een liefdesverklaring aan Karina, de nieuwe mevrouw Brink. Maar verder is de schrijver, die in het verleden de reputatie heeft opgebouwd ietwat van een ladies man te zijn, opmerkelijk terughoudend over de vrouwen in zijn leven. Volgens Brink was distantie onvermijdelijk: ‘Ik heb te veel deernis met de mensen met wie ik bepaalde fasen in mijn leven gedeeld heb en zeker de vrouwen met wie ik getrouwd ben geweest, en ik hecht te veel waarde aan wat ze voor mij betekend hebben, om ze te betrekken bij iets waar ze zich niet tegen kunnen verweren.  Aan de andere kant was er ook zoveel om over te schrijven dat ik blij was dat ik bepaalde delen kon overslaan.’

Voor Brink was het schrijven van deze mémoires een avontuur met onzekere afloop. ‘Als ik alles al vantevoren had geweten, dan had ik mezelf én de lezer alleen maar verveeld. Nu was het voor mijzelf een verrijkende ervaring. In veel opzichten was het ook een pijnlijk proces. Het is opmerkelijk dat juist díe gebeurtenissen die destijds het makkelijkst, het lichtst, het meest vanzelfsprekend leken, later een pijnlijke kant hebben gekregen. Maar als je besloten hebt om je levensverhaal op te tekenen, dan moet je proberen zo getrouw mogelijk aan de werkelijkheid te blijven. Anders kun je ’t beter laten.’

Brink betwijfelt of hij onderwerpen die hij weggelaten heeft, later alsnog zal aanpakken. ‘Er zijn nog zoveel andere zaken waar ik graag over wil schrijven. En ik ben blij dat ik na drie jaar weer terug kan gaan naar fictie, naar onbeschaamde fictie. Maar wie weet... Er zijn veel dingen losgewoeld van de bodem. Sommige wil ik graag nog eens wat nader onderzoeken, misschien in de vorm van essays. Maar ik denk niet dat ik ooit nog eens een herinneringsboek van deze omvang zal schrijven.’

Dat iemand anders een biografie over zijn leven zou willen schrijven, is voor Brink een weinig aanlokkelijke gedachte. Maar hij zou er geen bezwaar tegen hebben als Karina deze taak op zich nam. ‘Háár zou ik ermee vertrouwen,’zegt hij. ‘Ze weet inmiddels genoeg van mij om meer informatie te kunnen verzamelen dan wie anders ook. Ze is zelf ook schrijfster, ze heeft korte verhalen geschreven en is bezig aan een roman. Als schrijfster is ze ongelooflijk getalenteerd. Ik vertrouw haar volkomen, waar ze ook mee voor den dag zou komen. Dus ooit mag ze het doen.’


‘Ingrid was een mysterie’

Brink hekelt in Tweesprong de herdenkingsindustrie die er, zowel in Zuid-Afrika als Nederland, is ontstaan rond de dichteres Ingrid Jonker. Zij en Brink hadden begin jaren zestig een hartstochtelijke relatie. Niet lang daarna pleegde Jonker zelfmoord. Sindsdien is ze uitgegroeid tot een cultfiguur. Brink gruwt van alle boeken en documentaires waarin elk detail van haar leven breed uitgemeten wordt: ‘De omstandigheden van haar dood zijn van zo’n aard dat dit terrein alleen met piëteit betreden mag worden. Die mytificatie, soms vanuit twijfelachtige motieven, is verschrikkelijk. De enige werkelijk integere poging is volgens mij die Nederlandse documentaire van Henk van Woerden en Saskia van Schaik; die was uitstekend. Maar vaak hebben mensen nog een paar rekeningen te vereffenen. Of ze worden gedreven door een ongezonde belangstelling die de werkelijke betekenis van haar leven naar de achtergrond dringt. Daar wil ik niets mee te maken hebben. Maar na veertig jaar, nu ik me door de tijd die er verstreken is, niet meer zo direct bij haar leven betrokken voel, kan ik bepaalde zaken misschien in het juiste perspectief stellen. Dat klinkt arrogant, want wat voor perspectief heb ík nu helemaal? Ik was drie jaar bevoorrecht om glimpen van haar leven op te vangen. Dat betekent dat er gedeelten zijn waarvan ik gedeelten weet. Ik had het gevoel dat ik juist uit piëteit moest vertellen hoe ík haar beleefd heb. Dat ik dat aan haar verschuldigd was. Niet dat het mensen veel dichterbij haar brengt, want Ingrid was een mysterie. Zelfs voor mensen die dichtbij haar stonden, of dat dachten, althans. Ze laat me altijd denken aan de woorden van een Franse schrijver: ‘’n misterie wat skuil hou in die lig’.


Overtuigde nationalist

Op het omslag van Tweesprong staat een foto van André Brink als 13-, 14-jarige jongen die vol trots de eerste bok vasthoudt die hij geschoten heeft. ‘Die foto zegt iets over het geweld waarvan de wereld van mijn jeugd doortrokken was, en laat tegelijk zien hoe kinderlijke onschuld alles bedekte. Pas veel later begon ik te beseffen hoe gruwelijk geweld is.’ Als kind twijfelde Brink zelden aan de juistheid van het maatschappelijk bestel waarin hij opgroeide. ‘Zo was het nu eenmaal. Ik kende geen uitzonderingen, had niets om deze wereld mee te vergelijken. Dat er ook andere mogelijkheden waren, kwam nooit in me op.’

Niettemin viel hij als student, in het veilige, besloten wereldje van de Potchefstroomse Universiteit, al snel op door zijn afwijkende standpunten. ‘Mijn rol was om tegendraads te zijn en stelling te nemen tegen mijn eigen mensen, terwijl ik toch in hart en nieren een overtuigde jonge nationalist was. In mijn boek beschrijf ik hoe ik samen met F.W. de Klerk werd ingewijd in de Junior Broederbond! Maar ik vond het leuk om het ongemakkelijke element in die knusse groep te zijn. En het was een gebaar dat ik met een gerust hart kon maken, omdat ik wist dat het geen werkelijke repercussies zou hebben.’


‘Godweet dit zal ik’

Brink was nog maar een kind, toen zijn eerste gedicht werd gepubliceerd. Tientallen jaren later kent hij het nog steeds uit zijn hoofd: ‘Daar onder in in die vlei / daar soem-soem ’n by / ’n Skoenlapper bont / die vlieg daar rond / om die sap uit die blomme te suig’. Een ‘ellendig’gedicht, lacht hij achteraf. Maar het feit dat hij er een halve kroon mee verdiende, bezegelde zijn lot, want als jongen was Brink, zoals hij zelf stelt, ‘een bliksemse kleine geldwolf’. ‘Maar het maakte me ook bewust van het genot dat ik beleefde aan de daad van het schrijven, de bevrediging die ik kreeg uit het werken met woorden. Want hoe naïef en vergezocht het ook mag zijn om rijmwoorden te zoeken, als het lukt, geeft dat toch een soort machtsgevoel op heel kleine schaal.’

Vanaf die eerste publicatie wist Brink dat hij in diepste wezen schrijver was. ‘Zelfs toen ik dacht dat ik als schrijver volledig mislukt was, twijfelde ik er nooit aan dat ik moest blijven schrijven. Ik had de hoop, nee, het geloof dat ik ooit zou slagen. Ik moest ook wel, omdat ik het idee had dat ik op geen enkel ander terrein succes zou kunnen behalen. Elke andere loopbaan zou minderwaardig geweest zijn, tweede, derde, zestiende keus. Ik voelde gewoon: dit kan ik, dit moet ik en godweet dit zal ik.’

In Tweesprong gaat Brink uitgebreid in op de invloed die de Franse literatuur en met name de boeken van Albert Camus op zijn schrijverschap hebben gehad. De vraag welke invloed de Nederlandse literatuur op zijn werk heeft gehad, maakt hem naar eigen zeggen even ‘beschaamd’. ‘Die invloed was geweldig en ik had daar eigenlijk meer recht aan moeten doen. Het probleem was alleen dat in Potchefstroom, met zijn Dopperse instelling, als vanzelfsprekend werd aangenomen dat je naar Amsterdam ging om verder te studeren. Toen al had ik die averechtse drang: ik ga níet naar Amsterdam, ik ga naar Parijs.’


Niet alleen maar politiek

Als lid van de Sestiger-beweging voelde Brink zich gesteund door het enthousiasme van zijn lezers. ‘Aan de ene kant had je het haast gewelddadige verzet tegen Sestig van de leiders van het religieuze en politieke bestel. Dat zij zo heftig reageerden, prikkelde ons weer om des te harder terug te slaan. En tegelijk was er die ongelooflijke geestdrift waarmee de jonge generatie ons werk omarmde. Dat gaf je het gevoel dat je bezig was met iets wat de moeite waard was.’ Natuurlijk werd Brink ook geïnspireerd door het contact met gelijkgestemde kunstenaars als Breyten Breytenbach, Ingrid Jonker en Etienne Leroux. ‘Het was een soort bevestigende, bijna uitspattige vreugde om te weten dat je niet alleen was, vooral omdat we tot dat moment allemaal op een bepaalde manier eenlingen waren geweest. Opeens merkten we dat er andere mensen waren die in dezelfde dingen geloofden, die iets wilden veranderen. In ons geval met name het proza en in mindere mate ook het toneel.’

In de jaren zeventig kwam Brink vooral bekend te staan als een politiek schrijver. Dat eenzijdige beeld heeft hem dikwijls gegriefd. ‘Ik ben steeds blijven hopen dat mensen zouden inzien dat er méér in mijn werk stak.’ In Tweesprong doet Brink op basis van dagboekaantekeningen verslag van de studentenopstand in Parijs in 1968. Deze gebeurtenis overtuigde hem ervan dat zijn toekomst niet in Europa lag, maar in Zuid-Afrika. Hij zag het als taak om met zijn boeken een context te scheppen waarin een revolutie zou kunnen plaatsvinden. ‘Ik wilde mensen bewust maken van een breder spectrum van leven, wat betreft cultuur, moraliteit en ethiek, literatuur en filosofie. Om de mensen in Zuid-Afrika voorbij de engheid van het apartheidsdenken te inspireren of te dwingen. Ze te laten inzien dat er meer in de wereld te koop was dan dat kleine leventje waarin wij opgesloten zaten.’

Zijn engagement werd Brink door het apartheidsregime niet in dank afgenomen. Zijn roman Kennis van die aand werd verboden. Zijn telefoon werd afgetapt, zijn post geopend, zijn auto gesaboteerd. Hij ontving doodsbedreigingen. En één nacht werd er zelfs een brandbom naar zijn huis gegooid. Ook was hij zich steeds bewust van de aanwezigheid van veiligheidsagenten die al zijn bewegingen in de gaten hielden. Een zenuwslopende tijd. Toch heeft hij geen spijt van alle opofferingen en zou hij het zo weer doen. Zijn grootste beloning kwam toen Nelson Mandela hem tijdens een ontmoeting toevertrouwde: ‘When I was in prison, you changed the way I saw the world.’ ‘Die opmerking van Mandela,’ aldus Brink, ‘zal misschien altijd wel het ontroerende hoogtepunt van mijn leven blijven.’

         
‘Weggaan zal ik niet’

Toch is Brink teleurgesteld over de koers die het leven in Zuid-Afrika na de omwenteling van 1994 heeft genomen. Zijn teleurstelling is des te groter, omdat hij veel leiders van vandaag vóór de omwenteling al had leren kennen. ‘Destijds vereerde ik deze mensen. Als ik dacht aan wat ze bereikt hadden, dat ze ondanks alles wat ze moesten verduren, bleven geloven... En toen kwamen ze aan het bewind en deden ze precies hetzelfde als de voorgangers tegen wie ze in opstand waren gekomen. Het is natuurlijk allemaal voorspelbaar, menselijk. Ik kan redelijk naïef zijn, maar in dat opzicht was ik naïever dan ooit. Omdat ik werkelijk verwacht had – net als met de studentenopstand van ‘68 – dat dit het begin zou kunnen zijn van een nieuwe mensheid, een nieuwe manier van denken, een nieuwe manier van zijn.’

Brink ergert zich vooral aan alle criminaliteit en corruptie: ‘Ik moet me er soms toe dwingen om mezelf te troosten met de gedachte dat de nieuwe bedeling pas vijftien jaar oud is. Vijftien jaar is niets in de geschiedenis van een volk. En in die tijd zijn we toch al verstommend ver gekomen, dankzij de invloed van uitzonderlijke figuren als Mandela en Tutu.’

Het geweld heeft hem ook in zijn persoonlijk leven geraakt. In 2006 werd zijn dochter aangerand tijdens een overval op een restaurant in Somerset-Wes, en in 2008 werd zijn neef, een zoon van zijn zuster, de schrijfster Elsabé Steenberg, in zijn eigen huis vermoord. Na deze gebeurtenissen gebruikte Brink zijn bekendheid om nationaal én internationaal de noodklok te luiden. Het kwam hem op snerende reacties te staan. Brink zou zich alsnog ontpoppen als verstokte blanke die zijn verworvenheden niet wilde opgeven. Als hij er zó over dacht, kon hij maar beter emigreren, net als collega J.M. Coetzee had gedaan. Brink: ‘Ik hoop dat mensen zullen inzien dat het feit dat ik niet vertrek, dat ik ervoor kies om te blijven, wat de situatie ook is, iets betekent. Ik ben wanhopig, ik ben opstandig, maar weggaan zal ik niet.’

Gelukkig heeft Brink ook aanwijzingen dat zijn klacht wél gehoord is. ‘Uit enkele reacties blijkt dat het opgemerkt is. En als íemand mij vertrouwen in de toekomst heeft gegeven en dat ook blijft geven, dan is het Nelson Mandela. Want ik heb Mandela ook daarna enkele keren ontmoet en hij heeft me verzekerd dat hij luistert en dat hij begrijpt.’


Nieuwe slavenroman

Brink sluit niet uit dat hij deze misstanden nog eens in een roman zal aanpakken. Maar voorlopig heeft hij zijn handen vol aan een nieuwe slavenroman. Uitgangspunt is een historische gebeurtenis uit 1830. Brink ontdekte dit gegeven doordat een vriend van hem de boerderij uit Houd-den-Bek heeft gekocht en een team van archeologen en historici heeft ingehuurd om de geschiedenis van het gebied in een museum in beeld te brengen. ‘Hij wilde dat ik de biografie van zijn boerderij zou schrijven. Al pratend kwamen we toen op een voorzaat van mij, die blijkbaar in 1830 baas van die plaas was. In die tijd had de zoon van de boer een relatie met een jong slavenmeisje. Uit deze relatie werden vier kinderen geboren. Er moet iets gebeurd zijn, want opeens is er sprake van nog maar drie kinderen. Zoiets zet de verbeelding van een schrijver in gang. Maar toen kwam de tijd dat hij moest trouwen, en zijn ouders besloten dat de dochter van de buren – welvarende mensen – de ideale vrouw voor hem was. Toen zat hij in de penarie met dat gezin dat hij al had. Hij heeft gewoon zijn kinderen als slaven verkocht. Zo’n gegeven kan ik niet laten rusten! Aan dat verhaal ben ik nu voorzichtig begonnen. Maar er is nog zoveel waar ik aan wil werken...’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten